1893-1907
Eugène Autrique is de oudste van een gezin met vier kinderen. Met het diploma van ingenieur mechanica heeft hij sinds kort een vaste betrekking aan de Polytechnische School van Brussel. Een van zijn collega’s is Emile Tassel, die hij ook ontmoet binnen de loge “Amis Philanthropes”. De Autriques zijn echter niet zeer bemiddeld en het is bekend dat Horta in die tijd zijn ereloon aanpast om de kwaliteit van de gekozen materialen te kunnen garanderen. Hoewel bescheiden in de ogen van de architect, is het huis groot genoeg voor een klein gezin : het echtpaar Autrique heeft een zoon en zal geen andere kinderen krijgen. Ze betrekken de woning in de loop van het jaar 1895 en blijven er twaalf jaar. Heel waarschijnlijk worden de huishoudelijke taken toevertrouwd aan een dienstmeisje dat op zolder inwoont. De familie Autrique is een mooi voorbeeld van een bourgeoisfamilie uit die tijd. Het parcours van de individuele leden van de familie is heel divers en illustreert de meest diverse aspecten van het toenmalige leven van die sociale klasse. Terwijl de ingenieur Autrique een tamelijk klassiek leven leidt, wordt hij omgeven door een hele resem ooms, tantes, neven en nichten, kunstenaars of industriële leiders, die hun naam naar de vier uithoeken van de wereld verspreiden, tot in Mexico of Kongo toe. Eugène Autrique reist op een andere manier. Hij aanvaardt bijvoorbeeld de functie van secretaris van de Gasmaatschappij van Constantinopel en ook die van de “Société Anonyme Luxembourgeoise des Chemins de Fer et Minières Prince Henri”, voorloper van de huidige Nationale Maatschappij van Luxemburgse Spoorwegen. Tegelijkertijd is hij aan de ULB werkleider aan de afdeling Topografie. Om een verder onbekende reden moet de familie afstand doen van het huis : in de herfst van 1907 wordt het verkocht en installeren de Autriques zich in Tervuren, in de Brusselse rand. Ze wonen er in een karaktervolle villa omgeven door een schitterende tuin. Helaas moet Eugène Autrique om gezondheidsredenen zijn functie als lesgever in februari 1912 laten vallen. Hij sterft enkele maanden later.
1907-1943
De koper van het huis aan de Haachtsesteenweg 266 heet Alfred Duchateau : het is een jonge ingenieur uit de streek van La Louvière, afkomstig uit een grote familie die actief is in de staalindustrie. Hij verlaat het huis van zijn familie, Le Groseillon, om in Brussel te gaan wonen en in Schaarbeek “De Slijperijen Duchateau” op te richten. De ateliers bevinden zich dichtbij het station, op enkele minuten van zijn nieuwe huis. Onder impuls van hun oprichter kent de kleine vestiging een opmerkelijke groei : de fabriek breidt zich steeds verder uit en telt op een gegeven moment zelfs 150 arbeiders. Alfred en zijn gezin blijven niet lang in het Autrique-huis : de Grote Oorlog breekt uit en de familie wijkt uit naar Engeland en Frankrijk. Na enige tijd betrekt zijn jongere broer Edmond het huis. Het leven daar bevalt hem zo dat hij de woning in 1922 overneemt. Het is in die tijd niet ongebruikelijk dat twee broers met twee zussen trouwen : Alfred trouwt met Denise en zijn jongere broer Edmond met Magdeleine Hiard. Edmond, de nieuwe bewoner, is echter minder gedreven dan zijn oudere broer en heeft meer interesse voor het golfspel en de jacht dan voor het beheer van de familieonderneming. Hij houdt zich anderzijds ook meer bezig met de afdeling onderzoek en de ontwikkeling van het bedrijf, terwijl de zaak zelf vooral door zijn neef wordt gerund. Aan het einde van de jaren dertig wonen drie generaties samen in het Autrique-huis : de grootouders Edmond en Magdeleine delen het huis met hun kinderen en kleinkinderen, en met een kindermeisje voor het jongste kleinkind. Het huis wordt tussen 1907 en 1986 onafgebroken binnen de familie Duchateau-Hiard overgeërfd, alhoewel die het zelf slechts zo’n dertig jaar bewoont. Zoals veel van hun landgenoten, verlaten Edmond en Magdeleine Duchateau België na de oorlogsverklaring in juni 1940. Ze laten het huis achter om hun toevlucht te zoeken in Bretagne, meer bepaald in Carnac. Bij hun terugkomst, enkele maanden later, kiezen ze er voor om zich in Watermaal-Bosvoorde te vestigen, in een meer open bebouwde wijk dan de Haachtsesteenweg. Het Autrique-huis blijft daarom onbewoond vanaf die datum tot in 1943
1943-1986
Midden in de oorlog huurt de meubelmaker Jean-Pierre Linster het huis. Het gelijkvloers en de eerste verdieping worden omgevormd tot toonzalen voor de meubelen die in de ateliers enkele straten verder gefabriceerd worden. De kelders en de tweede verdieping behouden hun woonfunctie. Het dienstmeisje bewoont een speciaal ingericht zolderkamertje. Het is niet toevallig dat juist een meubelverkoper besluit om zich in het Autrique-huis te vestigen. Linster kent de reputatie van Victor Horta en denkt terecht dat het huis de ideale plek is voor het aanprijzen van zijn luxemeubelen. Gedurende al die jaren leidt het huis twee parallelle levens die zich nauwelijks met elkaar vermengen: het langzame ritme van het winkelgedeelte en het ritme van het leven van alledag. De manier waarop door het huis wordt bewogen is heel bijzonder : de keukenkelder en de tweede verdieping worden gebruikt door de familie die de mooie kamers van het gelijkvloers en de eerste verdieping bewaart voor het tonen van de meubels. Het huis is ook een fantastisch speelterrein voor de dochter van de meubelfabrikanten. Zij en haar echtgenoot nemen de winkel in de jaren ‘80 over. Het is zeker de meest stabiele periode die het huis gekend heeft : veertig rustige jaren om klanten te ontvangen. De Linsters verlaten het huis in 1986 om zich even verderop te vestigen, terwijl het Autrique-huis nog eens van eigenaar verwisselt.
1986-1996
De Linsters verlaten het huis in 1986 om zich even verderop te vestigen, terwijl het Autrique-huis nog eens van eigenaar verwisselt. De laatste erfgenaam heeft met tegenzin besloten om het aan een stel kunstenaars te verkopen die aan het geheel de glans van weleer terug willen geven. De nieuwe eigenaars houden onmiddellijk van het huis. Ze werken zeer snel een restauratieplan uit en laten alvast de gevel grondig reinigen. Het zijn de jaren van een vernieuwde belangstelling voor de Art Nouveau en het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de toeristen het huis herontdekken. Tegelijkertijd wordt een voorbereidende studie gemaakt van de muren en de zuilen, die uitmondt in een lijvig dossier. De noodzakelijke fondsen kunnen echter nooit bij elkaar gebracht worden. De activiteiten van het echtpaar maken dat ze slechts weinig in Brussel verblijven en het verlaten huis dreigt het slachtoffer van inbrekers te worden. Het echtpaar laat een beveiligingssysteem plaatsen en vraagt een vriendin die net terug is uit het buitenland, om het huis te bewonen. Deze laatste huurster speelt de rol van conciërge vanaf februari 1993 en houdt dit enkele maanden vol. Maar alleen wonen in een groot en wat somber huis is niet aan iedereen gegeven: in december van datzelfde jaar geeft ze de sleutels terug.